donderdag 31 januari 2013

Filosofisch intermezzo - Het concept moraliteit

Onze tijd maakt de indruk van een interim-toestand; de oude wereldbeschouwingen, de oude culturen bestaan gedeeltelijk nog, de nieuwe zijn nog onzeker en niet ingeburgerd en daardoor nog geen afgeronde eenheid en weinig consequent. Het lijkt alsof alles chaotisch wordt, het oude verloren gaat, het nieuwe totaal niet deugt en steeds slapper wordt.[...] We wankelen, maar het is zaak daar niet angstig van te worden en het nieuw-verworvene prijs te geven. Bovendien kunnen we niet terug naar het oude, we hebben de schepen achter ons verbrand; het enige dat ons rest is dapper te zijn, waartoe dat ook mag leiden. - Als we maar doorlopen, als we maar van de plaats komen! - Friedrich Nietzsche - Menselijk al te menselijk - pagina 162 nederlandse vertaling Boom.

In mijn vorige blog, een filosofisch intermezzo over het begrip cultuur, ben ik in mijn persoonlijke zoektocht om het concept van moraliteit volledig te begrijpen beland bij het opstellen van een begrip van cultuur. Het uitgangspunt was dat de moraliteit en diens ontwikkeling inherent is aan de cultuur dat door een natie wordt gedragen. Het doel van deze essay is om tot een sluitende conclusie (voorzover dat mogelijk is) te komen over het thema moraliteit. Zoals te lezen is in mijn vorige blog heb ik een volledig overzicht gemaakt van de diversiteit aan essays die ik heb gewijd aan dit thema. Elke keer heb ik het thema uit een ander perspectief beschouwt en elke keer ben ik een stap dichter gekomen bij een finale conclusie. Echter ben ik van mening dat een sluitende conclusie enkel ten uitvoer kan worden gebracht door te reflecteren op de diversiteit aan aangedragen argumenten. Ik zal ieder argument onder de loep nemen, vaststellen of de vraagstelling correct is uitgevoerd én beantwoorden of deze bijdraagt tot het vormen van een uiteindelijke conclusie.

Ik begin bij mijn essay over het fenomeen van cultuur. In dit betoog heb ik het eerste aanstalten gemaakt op het opzetten van een correcte beeldvorming over het concept van cultuur. Ik heb geen concrete vraagstelling opgesteld danwel beantwoord. Wat ik echter kan deduceren is het volgende belangrijke gegeven: botsing van culturen leidt onherroepelijk tot het worden beïnvloed van de ene cultuur door de ander.
Zoals we kunnen vaststellen uit mijn vorige essay, waarin ik een aantal elementen van cultuur heb benoemd, worden deze elementen aangetast door de botsing van culturen. Doordat mensen noodzakelijkerwijze worden geconfronteerd met een andere denkwijze, gaan mensen hun eigen denkwijze reflecteren op die andere denkwijze. Dit kan op twee manier een gevolg hebben: 1)de eigen cultuur wordt intenser aangedragen vanwege een intense afkeer jegens de andere denkwijze; 2)de eigen cultuur wordt bekritiseerd op punten waar verandering gewenst is en het aanschouwen van een andere denkwijze toont aan hoe een verandering concreet wordt gemaakt in een bepaalde gedragswijze.
Een interessante denkwijze is om verder te beredeneren hoe deze twee mogelijkheden hun effect zullen hebben op een samenleving. Eigenlijk vallen we dan terug op een wijze van beredeneren, waarin de som van individuen bepaald in wat voor mate een cultuur wordt beïnvloed. Dit is tevens een goed moment om onze visie verder te verbreden op een volgende essay, waarin ik een omschrijving heb gemaakt van de invloed van individuen op elkander en hoe dit resulteert in een collectieve gedachtenwijze dat wordt uitgedragen als cultuur zijnde.

In mijn essay waarin ik vanuit een psychologisch perspectief een betoog heb opgesteld tussen het morele individu en cultuur heb ik een primair begin gemaakt in het analyseren van de interacties tussen individuen en de uiteindelijke weergave op de cultuur. Mijn uitgangspunt in deze essay was het karakter. Vervolgens heb ik verschillende vraagstellingen opgeworpen die allen betrekking hebben op de ontwikkeling die een individu maakt gedurende diens opgroeien van een kind tot aan een volwassen persoon.
Een belangrijk gegeven is de stelling dat een kind in staat voor het opstellen van een intrinsieke morele lat louter op basis van empathie. Dit is denk ik een goed punt om eens tegen een kritisch licht te houden en onderzoeken of deze gedachtewijze valide is.
Voordat we verder gaan is het raadzaam om te beschouwen wat wij verstaan onder het begrip van een "intrinsieke morele lat". Intrinsiek impliceert dat de morele lat enkel betrekking heeft op intrinsieke betrekkingen. Dus dat betekent dat een kind enkel kennis kan hebben van hoe het zijn gedrag ten opzichte van andere mensen moet uitten. Het kind heeft verder geen enkel inzicht op externe betrekkingen, los van de associatiepatronen die het al vanaf jongs af aan heeft geleerd. Deze vormen bij elkaar de morele lat. Het leert associatiepatronen die worden onderbouwd op basis van empathie. Dit betekent dat empathie een voorwaarde is voor het kunnen opstellen van een morele lat. Een kind dat wegens een willekeurige oorzaak (bv. een genetisch defect) niet in staat is om gewaar te worden van zijn/haar eigen empathisch gedrag, zal dan ook andere associatiepatronen leren dan een kind dat wél gewaarwordt van zijn/haar eigen empathisch gedrag (en dus gaat huilen indien het kind een ander kind ziet huilen etc.).
Kunnen wij spreken over moraliteit? In feite wel ja, in die zin dat een intrinsieke morele lat een fundament creëert voor het ontwikkelen van een moraal. Pas indien een kind een moraal heeft ontwikkeld, zal het zijn/haar gedrag hieraan conformeren en zal er daadwerkelijk sprake zijn van de ontwikkeling van moraal gedrag. Echter is de ontwikkeling een lange weg die het individu moet afleggen. Het kind dat geen empathie kent, zal geen intrinsieke morele lat hebben. Dat betekent dat het ontwikkelen van een moraliteit lastig zal zijn, maar niet onmogelijk is! Een intrinsieke morele lat fungeert louter als een fundament, dat betekent niet dat er alsnog een vorm van moraliteit kan worden ontwikkeld. Associatiepatronen zijn vrij simpel te veranderen, vooral indien er sprake is van een hogere intelligentie zijn de associatiepatronen sneller vervormbaar en vergemakkelijkt dit de ontwikkeling van een moraliteit bij een kind, ook al kent het geen empathie.

Niet alleen kinderen zonder een intrinsieke morele lat zijn in staat om een moraliteit te ontwikkelen, zelfs volwassenen op leeftijd zijn in staat om alsnog een moraliteit te ontwikkelen! Wat het lastig maakt, is de afname in plasticiteit van de hersenen gedurende het verouderingsproces. Dit betekent dat hoe ouder iemand is, hoe moeilijker iemand leert, dus hoe moeilijker iemand zijn/haar gedrag kan aanpassen. Maar lastig betekent niet onmogelijk en indien er sprake is van een noodzaak voor het ontwikkelen van een bepaald moraal bij een bepaald individu, des te groter is de kans dat het zal slagen.
Interessant wordt het indien er sprake is van een volwassen persoon die geen empathie kent en ook nog eens nooit een moraal heeft ontwikkeld. In feite heeft zo een persoon een zekere vorm van moraal ontwikkeld. De vraag is of de vorm van moraal die de persoon in kwestie heeft ontwikkeld voldoende overeenkomt met het moraal zoals het maatschappelijk gewenst is van een volwassen persoon. Het lastige is dat er al sprake is van een neurologisch defect - de persoon in kwestie kent geen empathie, dus dan is het aannemelijk dat ook andere neurologische feedback-mechanismen niet optimaal functioneren. Afhankelijk van de ernst van het neurologisch defect is de persoon in kwestie in potentie een psychopaat. Het hoeft echter niet te betekenen dat de persoon in kwestie een psychopaat is geworden. Indien de persoon zich heeft ontwikkeld in een normaal milieu en in diens jeugd niet is blootgesteld aan afwijkende gedragspatronen van volwassenen, dan is de kans aannemelijk dat de mate van moraal dusdanig is ontwikkeld bij de persoon, ondersteunt door diens associatiepatronen, dat het op een degelijke manier zal kunnen functioneren in onze maatschappij.
Het spreekt voor zich dat het belang van associatiepatronen vrij groot is in deze kwestie. Zolang de persoon geen verband zal leggen tussen een bepaalde vorm van crimineel gedrag en eventuele beloningen die eruit kunnen voortkomen, zal de persoon in kwestie een zeker vorm van moraal hebben. Het interessante is dat dit geen echte moraal in de concrete zin van het woord is. Er is sprake van een pseudo-moraal, voortgebracht door associatiepatronen. Een echt moraal wordt begeleid door associatiepatronen, maar fungeert er niet als het fundament van. Bij een pseudo-moraal wordt het moraal gedrag enkel voortgebracht door de associatiepatronen waarin een persoon heeft geleerd dat het loont om goed en deugdelijk gedrag te vertonen. Voor deze essay heeft het geen zin om dit concept verder uit te diepen.

Ok, op dit moment hebben we diverse fundamentele facetten van moraal optimaal onderzocht d.m.v. een filosofisch onderzoek. In het desbetreffende essay dat aanleiding gaf voor dit onderzoek wordt uiteindelijk een primaire aanleg opgezet waarin de concepten van moraliteit en cultuur met elkaar verbind, of althans dat ik een verband heb ontdekt waarin het ene fenomeen invloed uitoefent op de ander. Ik ga hier in een later stadium over door, eerst wil ik nog de psychologische facetten van moraliteit verder uitdiepen door het concept van het rechtvaardigheidsgevoel op een filosofische wijze te onderzoeken. Dat heb ik ten uitvoer gebracht in mijn betoog over het begrip moraliteit vanuit een psychologisch perspectief beschouwt.
Ook in deze essay wordt het belang van empathie voor de ontwikkeling van het moraal onderstreept. Waar ik echter in mijn andere essay een direct verband heb gelegd tussen empathie en moraal, beschouw ik in deze essay empathie als funderend voor ons rechtvaardigheidsgevoel. Het loont voor de volledigheid van deze essay om hier nader over na te denken.

Laten we beginnen met de volgende vraagstelling: wat houdt het begrip rechtvaardigheidsgevoel in?
Rechtvaardigheidsgevoel is ten eerste absoluut geen objectief gegeven. Het is een gevoel, dus dat impliceert dat er sprake is van een individuele beleving dat per definitie subjectief wordt ervaren. Ten tweede volgt hieruit dat rechtvaardigheidsgevoel niet kan functioneren als een fundament van moraal; moraal is een semi-objectief gegeven. Ieder mens met een degelijk moraal is in staat om een objectief oordeel te vormen, een objectief oordeel kan niet worden gefundeerd op een rechtvaardigheidsgevoel vanwege de enorme variaties in de subjectieve ervaring van het rechtvaardigheidsgevoel.
Het is wel mogelijk dat op basis van het rechtvaardigheidsgevoel een objectieve vorm van rechtvaardigheid zich ontwikkeld. Ik heb al eerder expliciet duidelijk gemaakt dat het rechtvaardigheidsgevoel geen analogie is van rechtvaardigheid. Het gevoel is een buitenproportionele manier van oordelen en kent dan ook geen daadwerkelijke realiteitsgehalte, maar is louter gebaseerd op de realiteit van het individu. Rechtvaardigheid daarentegen beschouwt de te oordelen situatie uit diverse perspectieven en draagt dan ook bij aan het opstellen van een realiteitsgetrouw oordeel. Een persoon met een groot rechtvaardigheidsgevoel kan enkel een realiteitsgetrouw oordeel van rechtvaardigheid ontwikkelen indien de persoon in kwestie in staat is om diens intensiteit aan emoties te relativeren en op een rationele wijze te beredeneren.
Dit gezegd hebbende impliceert dat de mate van empathie niet inherent is aan de mate van het ontwikkelen van een realiteitsgetrouw rechtvaardigheidsoordeel. Rest ons om deze gegevens verder te trekken richting het moraal. Welke gedachtenwijze draagt het meest bij aan het ontwikkelen van een moraliteit? Of zijn beide even belangrijk voor het ontwikkelen van een moraliteit? Ik neig naar een evengroot belang van beiden. Een persoon met een integer rechtvaardigheidsgevoel zal altijd bewust zijn van zijn eigen gedrag, van de noodzaak voor het tonen van moraal gedrag. Maar een persoon die geen rechtvaardigheidsgevoel kent, maar wel op een rationele wijze kan oordelen over het handelen van een persoon beschikt over zo een integer moraal als de eerste persoon in kwestie. Het verschil zit hem echter in de ervaring. Een persoon die emoties betrekt (wat dus het geval is bij het rechtvaardigheidsgevoel) zal zich gevoelsmatiger veel meer betrokken voelen bij menselijke interacties dan iemand die enkel op een rationele wijze mensen benaderd. Echter staat dit volledig los van moraliteit en is dit louter toegespitst op het ervaren van moraal gedrag en het effect op andere mensen.

Dan zijn we uiteindelijk aangekomen bij de laatste essay waarin ik vanuit een filosofisch perspectief het begrip moraliteit nader heb onderzocht. Ook in deze essay ben ik gaan terugblikken op eerdere conclusies die ik heb opgesteld. Ik ben begonnen door het concept van moraliteit te beschouwen uit een metafysisch perspectief. Dit is een goed punt om bij stil te staan: is de metafysica van zo een groot belang om dit te betrekken in het opstellen van een begrip van het concept moraliteit?
Moraliteit an sich is een abstract fenomeen. Het beginsel van moraliteit kan uit een metafysisch perspectief worden beschouwd door een diepgaand filosofisch onderzoek uit te voeren dat betrekking heeft op de motieven achter de menselijke psyche. De franse filosoof Jean-Paul Sartre schreef hierover het volgende in zijn baanbrekend werk Het zijn en het niet, nederlandse vertaling door Frans de Haan, pagina 768:
"Maar de ontologie en de existentiële psycholanalyse [...] moeten aan de morele actor onthullen dat het zijn is waardoor de waarden bestaan. Dan zal de vrijheid zich van zichzelf bewust worden en zich in de angst ontdekken als de enige bron van de waarde en als het niet waardoor de wereld bestaat. Zodra de zoektocht naar het zijn en de toe-eigening van het zijn aan de vrijheid worden onthuld als haar mogelijkheden, zal door en in de angst vatten dat deze slechts mogelijk zijn tegen de achtergrondsmogelijkheid van andere mogelijkheden."
Dit gegeven werpt direct een ander licht op het concept van moraliteit. Kunnen wij dit vereenzelvigen met Plato's Ideeën? In feite niet, omdat dit concept toegespitst is op een ander perspectief van moraliteit. Plato's Ideeën omvat de abstractie van universele concepten, op een compleet andere manier beschouwd als in andere filosofiën. Plato was van mening dat er naast het bestaan van onze wereld, nog een tweede wereld leefde dat analoog aan de onze liep. Op basis van de ideeënleer kan er worden toegewerkt naar een ideeël beeld van moraliteit.
Jean-Paul Sartre daarentegen heeft zijn filosofie gefundeerd op de filosofie van Edmund Husserl's fenomenologie. De fenomenologie kan worden beschouwd als het verlengde van de filosofie van Immanuel Kant die met zijn Kritiek van de Zuivere Rede de metafysica heeft herschreven door op een unieke wijze het empirisme (het waarneembare) en het rationalisme (het vermogen voor beredenatie) te vermengen tot één idealistisch alomvattend systeem. Waar Kant echter een alomvattend filosofisch systeem heeft ontwikkeld, is Husserl zich gaan richten op het fenomeen en de unieke ervaring van het individu.

Ok, wat betekent dit verder voor het stellen van een conclusie? Dat er eerst moet worden onderzocht of de rest van de vorige essay nog wel valide is. Plato's Ideeën zijn aangedragen als metafysisch systeem dat dient ter verklaring van het begrip moraliteit. Met dit nieuw verkregen inzicht op basis van Sartre's "zijn" is het raadzaam om eerst een kritische beschouwing te plaatsen over de hele essay.
Een belangrijk punt is het vaststellen van een paradigma. Dit paradigma is als volgt opgesteld:
"het bestaan van alle menselijke interacties worden gereduceerd tot een metafysische substantie - ons hele menselijke bestaan wordt teniet gedaan door de onmogelijkheid om een invulling te geven aan ons bestaan, dit leidt onheroepelijk tot een diepgaande vorm van nihilisme en daaropvolgend een degradatie van elke vorm van menselijkheid en diens moraliteit. Terwijl het hier ons toch om te doen is, om vast te stellen of moraliteit als substantie kan bestaan of dat dit een menselijk begrip is dat enkel bestaat binnen menselijke interacties."
Kunnen wij nog steeds stellen dat dit paradigma van toepassing is? In feite wel, het hele begrip van moraliteit is toegespitst op de aanname van het bestaan van de vrije wil. Dat is tevens het uitgangspunt van Sartre's "Zijn en niet", namelijk dat de vrijheid van ons zijn leidt tot het funderen van ons eigen bestaan en dat wij zelf verantwoordelijk zijn voor ons handelen. En dit lijkt mij een goed punt om dit essay te eindigen. Alle essay's zijn op hun validiteit m.b.t. het concept van moraliteit gecontroleerd. Hier en daar ben ik iets verdiepends gaan analyseren, om uiteindelijk tot de conclusie te komen dat ieder argument, afgezien van de betrekking van moraliteit op Plato's Ideeën, valide is. In de volgende blog zal ik dieper ingaan op de interacties die bestaan tussen moraliteit & cultuur.

Mijn vrienden, ik wens ieder een hele fijne avond toe!
Een dikke knuffel van jullie semi-filosoof, Halbe!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten